Skip to content
 

In 2012 verscheen de Multidisciplinaire richtlijn aspecifieke KANS (Klachten aan Arm, Nek en/of Schouders), in de volksmond RSI genoemd. Zijn er nadien nieuwe inzichten ontstaan? Revalidatie-arts M. van Eijsden-Besseling beantwoordt deze vraag in een artikel.

Diagnose

Voor een juiste diagnose is het belangrijk om allereerst klachten van specifieke RSI uit te sluiten. Deze kunnen via onderzoekstechnieken worden opgespoord. Er bestaan 36 specifieke RSI-aandoeningen. Bijvoorbeeld het carpale tunnel syndroom (CTS), de trigger-finger of de ziekte van De Quervain. Deze klachten kunnen vaak met specifieke behandelingen verholpen worden.

Als klachten niet tot specifieke RSI zijn te herleiden en zich bevinden in de lichaamsdelen arm, nek en schouders zonder dat er een  trauma of ziekte aan ten grondslag ligt, spreekt men van aspecifieke RSI. In de praktijk komen beide vormen van RSI bij mensen vaak naast elkaar voor, wat onderzoek naar aspecifieke RSI bemoeilijkt.

In de meeste wetenschappelijke studies worden specifieke en aspecifieke RSI niet van elkaar onderscheiden.

In geval van chronische pijn is de Zorgstandaard Chronische pijn op deze categorie patiënten van toepassing. Anders dan de richtlijn (wat, wanneer, waarom in aanpak) gaat de zorgstandaard over een zo optimaal mogelijke organisatie van de zorg rondom de patiënt (zie pijnpatientennaar1stem.nl. voor volledige versie en patiëntenversie)

Aanpak

Allereerst worden de risicofactoren in kaart gebracht: arbeidsgerelateerde factoren (bijvoorbeeld fysieke overbelasting), werkgerelateerde psychosociale factoren ( bijvoorbeeld  hoge werkdruk) en persoonsgebonden factoren (hoge mate van betrokkenheid).

Daarnaast wordt een inschatting gemaakt omtrent het chronisch worden van de klachten. Bij het inschatten van de prognose wordt gekeken naar factoren die de klachten in stand houden. Deze factoren lijken vooral betrekking te hebben op de manier waarop de persoon met zijn/haar klachten omgaat en hoe ze worden ervaren. Aspecifieke klachten kunnen in principe bij elke beroepsgroep voorkomen (musici, kappers, beeldhouwers, tandartsen, enzovoort). In de praktijk komt het veel voor bij beeldschermwerkers.

Inzichten

Met het invoeren van de richtlijn is het inzicht ontstaan dat naast de fysieke aanpak ook het mentale deel, met name hoe om te gaan met de klachten, erg belangrijk is. Van Eijsden-Besseling stelt dat in de chronische fase van aspecifieke RSI de revalidatie-arts de aangewezen persoon is om, gesteund door een multidisciplinair team, de behandeling op zich te nemen.

Het geven van voorlichting in een vroeg stadium is belangrijk. In de voorlichting en behandeling  moet rekening gehouden worden met voorspellende factoren om het chronisch worden van klachten zoveel mogelijk te beperken.

De arts dient behandeldoelen vast te stellen voor risicofactoren en prognose van klachten. Het langdurig gebruik van pijnstillers wordt afgeraden. Cognitieve gedragstherapie (gedachten beïnvloeden gevoelens en gedrag ) is een belangrijk onderdeel van de behandeling. Verder lijkt sport een beschermende factor te zijn. Na behandeling dient er een nazorgtraject te zijn, met na 3 – 6 maanden een controle.

 

Tekst: Egbertien Martens

Bron: M.D.F. van Eijsden-Besseling: (aspecifieke) KANS volgens de CBO-richtlijn en de nieuwste behandelinzichten. Nederlands Tijdschrift voor Revalidatiegeneeskunde, december 2016

 

 

 

 

 

Dit bericht heeft 0 reacties

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Back To Top